K5

Turnen (K5)

De leerlingen kunnen balanceren:

  • op vaste en beweegbare vlakken boven de grond.
  • door met één of meer medeleerlingen acrobatische oefeningen uit te voeren gericht op het bewaren van de balans.

De leerlingen kunnen springen:

  • verschillende vrije sprongen en steunsprongen (in combinatie met hurken, spreiden of wenden) uitvoeren.

De leerlingen kunnen rollen:

  • Verschillende rolvormen en verschillende vormen van overslagen ( voorwaarts en zijwaarts) uitvoeren, alsmede gestrekt steunen op de handen.

De leerlingen kunnen zwaaien:

  • aan een toestel in hang en steun en de zwaai beëindigen met een afsprong.

De leerlingen kunnen draaien:

  • aan een toestel draaibewegingen uitvoeren.

De leerlingen kunnen bij turnen:

  • onder leiding eenvoudige turnsituaties inrichten en aanpassen.
  • risico’s inschatten van bewegingen
  • onder begeleiding hulp-verlenen.
  • bewegingen analyseren op basis van eenvoudige criteria.