Hier staan de regels die je moet kennen voor het spelen van het spel korfbal op school niveau. 

KORFBALSPELREGELS

Spelers

  • Het spel wordt gespeeld door twee partijen. Elke partij bestaat uit vier spelers en vier speelsters. De spelers en speelsters worden verdeeld over twee vakken. In elk vak staan van elke ploeg twee spelers en twee speelsters.
  • Wanneer één of beide teams incompleet zijn, kan de wedstrijd alleen beginnen of doorgaan als in elk vak minimaal drie spelers/speelsters van elke partij staan en als in geen enkel vak één speelster en twee spelers tegenover één speler en twee speelsters staan.
  • Er zijn twee spelersvervangingen per team toegestaan. Daarna kunnen alleen nog spelers worden gewisseld, die wegens lichamelijk letsel niet in staat zijn verder te spelen. De scheidsrechter moet voor zo’n vervanging zijn toestemming geven. Een vervangen speler/speelster mag niet meer aan dezelfde wedstrijd deelnemen.

Materiaal

In de senioren en A-jeugd wordt gespeeld met een bal nr. 5 (gewicht : 425-475 gram).

  • De bovenkant van de korf bevindt zich op 3,5 meter boven de grond.
  • De korf is bovenaan een paal bevestigd; heeft een doorsnede van 39-41 cm en is 25 cm hoog.
  • De korf is naar het midden van het speelveld gericht. De paal staat in de lengte-as van het speelveld op een afstand van de korte zijde gelijk aan 1/6 van de lengte van het speelveld


Speelveld afmetingen

  • Buiten: Senioren en A-jeugd (15-18 jaar) 60 X 30
  • Zaal 40 x 20m

Wedstrijdduur

  • Senioren en A-jeugd veld 2 x 35
  • Senioren en A-jeugd zaal 2 x 30
  • Elke wedstrijd kent een rust tussen de twee helften. Na de rust wordt er van speelrichting gewisseld (en dus ook van korf).

Opstelling

  • De thuisspelende ploeg kiest de korf, waarin zij in de eerste helft wil doelen
  • Zij delen hun spelers in de vakken, waarna het bezoekende team zijn opstelling regelt

Kenmerkend voor korfbal is dat je niet mag doelenals iemand je verdedigt
Het doelen wordt als verdedigd beschouwd als door de verdediger aan de volgende drie voorwaarden wordt voldaan:
1. hij moet binnen armlengte van de aanvaller zijn met het gezicht naar deze toegekeerd
2. hij moet één of beide handen omhoog hebben
3. hij moet dichter bij de paal zijn dan de aanvaller

Doelpunten

  • De scheidsrechter kent een partij een doelpunt toe als de bal van boven af volledig door de in het aanvalsvak van die partij geplaatste korf is gevallen of zou zijn gevallen, maar van onder af door de verdediger is teruggetikt.
  • Een doelpunt telt ook als de scheidsrechter heeft afgefloten voor een overtreding van een verdediger voordat de bal volledig door de korf is gevallen, wanneer vaststaat dat de bal de handen van de aanvaller, die doelt, al verlaten had op het moment van fluiten en zich buiten het bereik van enige verdediger bevond.

  • Een doelpunt telt niet als:
    1. de scheidsrechter heeft gefloten voor een overtreding van de aanvallende partij of voor het verstrijken van de speeltijd (rust of einde) voordat de bal door de korf is gevallen
    2. de scheidsrechter, voordat de bal door de korf is gevallen, een overtreding van de aanvallende partij heeft geconstateerd en daarvoor nog niet heeft gefloten
    3. de bal eerst van onderaf door de korf is geworpen en daarna van boven af terugvalt.
  • Het team dat aan het eind van de wedstrijd de meeste geldige doelpunten heeft gescoord, wint de wedstrijd.

Uitworp

De uitworp wordt genomen:

  • bij het begin van de wedstrijd
  • bij het begin van de tweede speelhelft
  • na elk doelpunt door een speler uit het aanvalsvak vanaf een plaats zo dicht mogelijk bij het midden van de middenlijn.
  • In het eerste geval wordt de uitworp genomen door de thuisspelendepartij. In het tweede geval door de bezoekende partij en in het laatste gevaldoor het team waartegen het doelpunt is gescoord. Voor de uitworp geldendezelfde bepalingen als voor een vrije worp.

Vak- en korfwisseling

  • Telkens als de scheidsrechter twee doelpunten heeft toegekend, wisselen alle spelers van taak; aanvallers worden verdedigers en verdedigers worden aanvallers. Dit wordt bereikt door de spelers van vak te laten wisselen.
  • Na de rust vindt geen taakwisseling plaats, maar wordt alleen van korf gewisseld.

Spelovertredingen

Tijdens de wedstrijd is het verboden om:

  • de bal met been of voet te raken.
    Als het onopzettelijk gebeurd s en het geen belangrijke invloed op het spel heeft, dan wordt het niet bestraft
  • de bal met de vuist weg te slaan.
  • de bal gevallen te bemachtigen.
    Als een ander lichaamsdeel dan de beide voeten de grond raakt, is het vangen of tikken van de bal ongeoorloofd. Als men echter de bal reeds in zijn bezit had,is het toegestaan de bal weg te spelen vanuit de liggende positie. Uiteraard mag men ook eerst opstaan voor de bal weg te spelen.
  • te lopen met de bal.
    Lopen met de bal is in strijd met de eis tot samenspel. Daarom is verplaatsen met de bal inde handen alleen toegestaan als het zonder die verplaatsing onmogelijk zou zijnde bal snel te werpen of ermee tot stilstand te komen.
    • Bij de toepassing van deze beginselen zijn drie gevallen te onderscheiden
      • Bij het bemachtigen van de bal staat de speler stil. Hij mag in dat geval één been naar willekeur verzetten. Opspringen is geoorloofd indien bij het afzetten het op de plaats gebleven been gebruikt wordt. Komt de speler na de sprong nog met de bal in handen neer, dan geldt dit slechts dan als overtreding, als hij zich door zijn sprong heeft verplaatst. Zonder behoorlijk waarneembare verplaatsing is er geen sprake van lopen.
      • Bij het bemachtigen van de bal is de speler in ren of sprong; hij komt eerst tot stilstand en werpt daarna de bal weg. Eis is daarbij, dat hij onmiddellijk na het bemachtigen van de bal ten volle heeft getracht tot stilstand te komen.Na het tot stilstand komen gelden voor hem dezelfde regels als onder punt 1 vermeld zijn.
      • Na het bemachtigen in ren of sprong werpt de speler de bal vóór hij tot stilstand is gekomen. Dit is geoorloofd, indien het vangen en werpen slechts een uiterst korte tijd in beslag hebben genomen of tot één vloeiende beweging zijn verenigd, dan wel als de speler onmiddellijk na het vangen zijn vaart met kracht heeft afgeremd.
  • alleen te spelen.
    Van alleen spel is sprake als een speler bewust vermijdt om samen te spelen, dus als hij probeert om zonder samenspel met de bal op een andere plaats te komen.
    Alleen spel gebeurd o.a.:
    • door de bal weg te tikken met de bedoeling hem elders weer te bemachtigen;ook als hij daarbij de bal tegen het lichaam van een andere speler of tegen de paal werpt.
    • door de bal al lopende vooruit te tikken
    • Alleen spel is niet strafbaar als:
      • de speler op dezelfde of nagenoeg dezelfde plaats blijft (bijvoorbeeld: een speler, die stilstaat, gooit de bal van zijn ene op zijn andere hand, of stuit de bal eerst op de grond en bemachtigt hem daarna weer)
      • het alleen spel onopzettelijk was. Bijvoorbeeld:
        • een speler gooit de bal naar een medespeler, maar de laatste mist de bal ende eerste bemachtigt de bal weer
        • een speler is tijdens een duel om de bal niet in staat de bal direct te bemachtigen,maar tikt de bal vooruit in een voor hem voordelige richting en bemachtigt daarna de bal.
  • de bal aan een medespeler over te geven zonder dat de bal de grond heeft geraakt of vrij in de lucht heeft gezweefd
  • het spel op te houden.

    1. treuzelen bij het overspelen
    2. treuzelen bij het nemen van een vrije worp
    3. de bal ver buiten het veld te werpen of (terwijl het spel ‘dood’ is) te schoppen
    4. de bal van de aanval naar de verdediging teruggooien; tenzij dit gebeurd om het opbrengen beter te laten verlopen
    5. treuzelen bij het vervangen van een speler
    6. het bewust negeren van duidelijke doelkansen
  • een tegenstander de bal uit de hand(en) te slaan, te nemen of te lopen.
    Het criterium is hier of de tegenstander de bal behoorlijk in zijn macht had. Dit kan zowel met één als twee handen zijn en ook bestaan uit een rusten van de bal op de handpalm of vingers.
  • een tegenstander te duwen, vast te houden of af te houden.
    Elke belemmering van de vrije beweging van de tegenstander is verboden,onverschillig of dit al dan niet opzettelijk geschiedt. Voorbeelden hiervan zijn: wegduwen, belemmeren van een tegenstander in het opspringen of opstaan.
  • een tegenstander zwaar te hinderen.
  • Het gaat hier om een tegenstander, die in het bezit van de bal is. Daarbij is het verboden:
    1. de tegenstander te belemmeren in het vrije gebruik van zijn lichaam en in het bijzonder het blokkeren van zijn armbeweging anders dan door het blokkeren van de bal
    2. naar de bal of de werpende arm te slaan; dat wil zeggen de hinderende arm of hand mag zich tijdens het moment van aanraken van de bal niet naar de bal toe bewegen
  • een tegenstander van de andere sekse te hinderen bij het werpen van de bal.
    Het gaat hier om het werpen: bij vangen of lopen is het hinderen van de andere sekse wel toegestaan
  • een tegenstander te hinderen die reeds door een ander wordt gehinderd
  • buiten het eigen vak te spelen.
    Hiervan is sprake als men de middenlijn of een grenslijn of de grond buiten die lijnen van het vak aanraakt of daarvan zijn opsprong heeft genomen.
    Het spelen kan bestaan uit zowel het aanraken van de bal als het hinderen vaneen tegenstander.
    Het is wel toegestaan :
    1. de bal te vangen of te tikken over één van de lijnen; terwijl de speler in zijn vak staat
    2. de bal te tikken, terwijl de speler in zijn sprong niet meer boven zijn vak zweeft en de afzet in zijn eigen vak genomen is
    3. een tegenstander in een ander vak te hinderen, terwijl de speler in zijn eigen vak staat

  • in verdedigde positie te doelen.
    Het doelen wordt als verdedigd beschouwd als door de verdediger aan de volgende drie voorwaarden wordt voldaan:
    1. hij moet binnen armlengte van de aanvaller zijn met het gezicht naardeze toegekeerd
    2. hij moet één of beide handen omhoog hebben
    3. hij moet dichter bij de paal zijn dan de aanvaller.
  • te doelen na snijden langs een andere aanvaller.
    “Snijden” gebeurd, als een verdediger een aanvaller niet kan volgen,omdat de aanvaller zijn weg zo dicht langs een mede-aanvaller kiest, dat de verdediger met deze mede aanvaller in botsing komt of dreigt te komen . De aanvaller creeërt dus via snijden een doelkans.
  • uit het verdedigingsvak,direct uit een scheidsrechtersworp of uit een vrije worp te doelen.
  • bij een strafworp de grond tussen paal en strafworp punt aan te raken
    Het is verboden bij een strafworp met enig lichaamsdeel ‘de grond’ tussen paal en strafworp punt aan te raken!
  • te doelen bij het spelen zonder directe tegenstander.
    Deze spelregel geldt indien de tegenpartij incompleet is.
  • een doelworp te beïnvloeden door de paal te bewegende paal vastte pakken bij het springen, lopen of afzetten
  • Vrije worp
  • Als de scheidsrechter een overtreding constateert, krijgt de tegenpartij een vrije worp op de plaats waar de overtreding werd begaan De vrije worp moet binnen vier seconden na het fluitsignaal in het spel zijn gebracht. Gebeurt dit niet, dan krijgt de tegenpartij een vrije worp.
  • Alle spelers, de eigen en de spelers van de tegenpartij, moeten op ten minste 2,5 meter afstand van de vrije worp nemer blijven, totdat deze de bal in het spel heeft gebracht. Voor de tegenpartij geldt dat zij mogen inlopen als de bal is bewogen. Ook moet de afstand van de eigen spelers onderling tenminste 2,5 meter zijn

Uitbal

De bal is uit, als hij in aanraking komt met een grenslijn van het speelveld of met de grond een persoon of een voorwerp buiten het speelveld.

Scheidsrechtersworp

  • Als twee tegenstanders de bal tegelijk bemachtigen, onderbreekt de scheidsrechter het spel en gooit de bal op.
  • Voor hij de bal opgooit, wijst hij twee spelers aan van hetzelfde geslacht en van nagenoeg gelijke lengte, die in het desbetreffende vak staan.
  • De overige spelers moeten een afstand van 2,5 meter in acht nemen en mogen pas inlopen als de bal door één der aangewezen spelers is aangeraakt of de bal de grond heeft geraakt. De aangewezen spelers mogen, als zij de bal bemachtigen, niet direct doelen

Strafworp

  • Bij overtredingen, waardoor een doelkans verloren gaat moet de scheidsrechter een strafworp aan de tegenpartij toekennen. Bij herhaalde overtredingen, die het aanvalsspel onbehoorlijk belemmeren, kan hij dat doen.
  • De strafworp wordt genomen in de lengte-as van het veld op een afstand van 2,5 meter voor de paal.
  • Uit een strafworp mag direct gedoeld worden. De nemer van de strafworp mag niet met enig lichaamsdeel de grond tussen de paal en het strafworp punt raken voordat hij de bal heeft losgelaten.
  • Alle overige spelers blijven op een afstand van 2,5 meter van zowel de paal als de strafworp nemer. Zij mogen de strafworp nemer niet afleiden of uit zijn concentratie brengen.